Theorie leren klasse F4

Dit is het leerstuk dat hoort bij de F4. Dit is een samenvatting van wat er in het boek staat. Het is slim om de teksten in het FNRS boek “Leer paardrijden met plezier” ook eens goed door te lezen als voorbereiding op de theorie en de te rijden proef.

 

Kuddedier (pag 57)
Als je gaat paardrijden is het niet alleen belangrijk om te weten hoe je precies een grote volte rijdt. Het is ook belangrijk dat je iets van het paard zelf begrijpt. Als je meer weet over het gedrag van het paard dan kun je veel beter met hem samenwerken. Een paard is een kuddedier. Een kudde biedt de paarden bescherming. Terwijl een aantal paarden rustig aan het grazen is, houden andere paarden de wacht. Voor een roofdier is het veel moeilijker om een kudde aan te vallen dan een enkel dier. En mocht het gebeuren dat een roofdier toch een dier verschalkt, dan kan de rest zich uit de voeten maken terwijl de pechvogel wordt opgepeuzeld.

Een paard is dus ook een prooidier. Dat wil zeggen dat hij altijd moet oppassen voor roofdieren die hem willen oppeuzelen. Ze zijn altijd in opperste paraatheid om weg te vluchten voor elk gevaar. Een paard zal dus niet rustig staan kijken om te zien wat het nu is, en dan pas wegrennen. Die tijd kan hij beter gebruiken. En hoewel onze paarden niet bang hoeven te zijn voor roofdieren zullen ze toch altijd opletten en
zonodig vluchten. En dat is meestal om de stomste dingen. Bijv. een plastic bekertje op de grond.

 

De ogen (pag 59)

Paarden hebben ogen aan de zijkant. Op deze manier kunnen ze bijna helemaal rondom zien. Maar niet helemaal. Voor zich kunnen ze niets zien en recht achter hun ook niet. Bovenstaand plaatje laat zien waar de blinde vlek is van een paard. Alles wat gestreept is kan een paard dus niet zien. Daarvoor moet hij zijn hoofd draaien. Nu weet je waarom je een paard niet van achteren mag naderen. Hij ziet je gewoonweg niet.

 

Het benaderen van een paard (pag 17)

Natuurlijk ga je niet gillen en wild zwaaien met je armen. Je wilt dat het paard niet schrikt. Ga dus ook niet op je tenen lopen want dan hoort hij je niet en kan hij alsnog schrikken. Loop rustig op hem af en praat vriendelijk tegen hem. Liever niet recht van voren, maar iets aan de zijkant. Dan kan hij je beter zien. Ga alleen de stal in als hij met zijn hoofd naar je toe staat. Aai hem eens rustig over zijn schouder voor je met allerlei poetsspullen de stal binnenkomt.

 

Oren van een paard. (pag 59)

Een paard leeft in een kudde. Hij kan zijn kuddegenoten alles duidelijk maken door net iets anders te gaan staan, door het zwiepen van zijn staart en natuurlijk door de stand van de oren. Paarden kunnen we geen mensentaal aanleren. Maar wij kunnen wel paardentaal leren. Heel veel van zijn ‘praten’ zien we niet. Omdat ze soms maar heel klein zijn. De oren kunnen we juist makkelijk zien.

Maar veel mensen begrijpen een paard verkeerd. Een pony die zijn oren naar achteren heeft is niet boos. Hij is misschien een beetje bang of gewoon aan het luisteren wat er rond hem gebeurt. Wij kunnen onze oren niet draaien. Maar een pony wel. Zijn oren bewegen in de richting waar het geluid vandaan komt. En ze kunnen veel beter horen dan mensen. Op de afbeelding links zie je dan ook een
pony die niet boos is, maar luistert naar de dingen om zich heen.

Een paard dat zijn oren helemaal in de nek heeft liggen is wel boos. Hij zegt eigenlijk “Ga weg, laat me met rust”. Hij heeft even helemaal geen zin in jou. Nu moet je niet zomaar doorlopen. Want met zijn oren plat in de nek meent hij wat hij zegt. Praat liever even tegen hem. Paarden zijn heel nieuwsgierig. Dat kunnen ze gewoon niet laten. En als je geduld hebt dan komt hij vanzelf geïnteresseerd naar je toe.

 

Poetsen (pag 69)

Nu je in de stal bent, ga je het paard poetsen. Je poetst natuurlijk om hem mooi en schoon te krijgen. Maar je controleert ook meteen op wondjes. Dus poetsen met handschoentjes aan kan niet. Poetsen is ook goed voor de bloedsomloop. Van een lekkere poetsbeurt kunnen paarden erg genieten.

 

Opzadelen (pag 76 +81)

Meestal beginnen we met het hoofdstel. Maar als het paard vast staat met een halster kun je ook eerst opzadelen.

Als we het hoofdstel omdoen, doen we dit natuurlijk ook rustig en beheerst. En als het koud is dan warm je het bit even op met je handen. Om het bit in te doen, duwen we onze duim in de mondhoek. Daar heeft hij geen tanden en dus kan hij je niet bijten. De riempjes moeten allemaal netjes vast zitten. Kijk ook de bakstukken na. Alles moet netjes vast zitten.

Bij het opzadelen leg je zachtjes het zadel op zijn rug. Daarna singel je hem zo aan dat het zadel net vast zit. Maar je singelt hem nog niet heel strak aan. Anders wordt het paard bang voor het zadel en gaat hij heel lelijk doen als je hem wilt opzadelen.

 

Harnachement (pag 72 +76)

Harnachement is een moeilijk woord voor het tuig. Oftewel het zadel en hoofdstel. Het is belangrijk hoe alles heet van het zadel en het hoofdstel. Als de instructeur je vraagt de riempjes van het bakstuk netjes vast te maken, dan moet je weten waar die zitten. Ook de namen van de onderdelen van het zadel moet je kennen.

 

1 frontriem
2 keelriem
3 kopstuk
4 bakstukken
5 neusriem met kinriem
6 bit
7 teugels

 

1 zitting
2 voorboom
3 zadelrokje
4 oog voor bevestiging voortuig
5 wrong
6 zweetblad
7 stijgbeugelriem
8 stijgbeugel
9 lusje voor stijgbeugelriem
10 haak voor stijgbeugelriem
11 kussen
12 achterboom

 

Je moet niet alleen het plaatje uit je hoofd leren. Maar ook vragen als onderstaand kunnen
beantwoorden.
- Waarmee zit de singel vast aan het zadel?
- Waarmee zit de beugel vast aan het zadel?
- Wat ligt er op de rug van het paard?
- Wat zit er over de haak van de stijgbeugelriem?
- Waar zijn de ringetjes aan de voorkant van het zadel voor?
- etc

- Welk riempje zit er aan de zijkant van het hoofd?
- Welk riempje zit er achter de oren van een paard?
- Wat zit er aan de teugel vast?
- Wat zit er aan het bit vast?
- etc

 

Figuren (hoofdstuk 7)

In de F2 moest je de letters van de rijbak weten te vinden. In de F4 moet je ook de meest gereden
figuren kennen. Zoals;
- de voltes
- gebroken lijnen
- slangenvoltes
Je moet ze niet alleen kunnen rijden maar ook vragen als deze kunnen beantwoorden. Hoe groot is de grote volte?(20 meter doorsnede). En hoe groot is de volte halve baan? (10 meter doorsnede, oftewel tot de helft van de rijbaan). Hoeveel keer steek je de rijbaan over bij een slangenvolte met drie bogen? (twee keer) en wat is het verschil tussen de gebroken lijn 10 meter en de gebroken lijn 5 meter (bij 10 meter rijdt je tot de X en bij 5 meter kom je precies tussen de X en de B/E in)

 

Draf verruimen (pag 88)

In de F4 moet je enkele passen de draf verruimen. Dat wil dus niet zeggen dat je de hele diagonaal moet verruimen. Je gaat eerst op de diagonaal. Je zorgt dat de pony goed recht is en geef dan een beenhulp met beide benen. Geef tegelijkertijd een beetje ruimte met je teugels zonder dat je het contact verliest. (Dus de teugels mogen niet slap hangen). Als je namelijk been geeft, dan zeg je tegen je paard dat hij harder moet. Als je hem dan geen ruimte geeft in de teugels dan rem je hem meteen af en dan snapt je paard er niets meer van. De bedoeling is dus dat hij ruimere passen
maakt. Enkele passen is voldoende. Neem hem op tijd weer terug. Dan kun je meteen weer netjes de hoek inrijden. Zorg dat je twee hele duidelijke overgangen hebt. Eén naar voren (enkele meters voor X) en (enkele meters na X) neem je hem weer terug naar de arbeidsdraf.

 

Galop (pag 62)

In de F4 moet je een volte in galop kunnen rijden. Ook is het belangrijk dat je in de goede galop zit. Dus op de rechterhand de rechtergalop en op de linkerhand de linkergalop. Als je in de verkeerde galop gaat moet je hem terug nemen en opnieuw aanspringen. Dus niet zomaar doorgalopperen.

Als je in de goede galop zit, dan grijpt het binnenbeen van het paard verder naar voren dan het buitenbeen. Dit moet je al oefenen in de lessen. Als je het tijdens
de wedstrijddag nog niet weet, dan leer je dat niet tijdens het losrijden.

 

Rechtergalop
Hoofdstuk 8 (pag 57-66) “Op weg naar de F3 en F4” Is ook zeker de moeite waard om eens door te lezen. Of lees bovenstaande onderwerpen eens door in het FNRS boek. Daar staat het een stuk uitgebreider.